Verhalen en boeken spelen een belangrijke rol in het leven van elk kind, bij mij was dit niet anders. Dankzij de voorleesdrift van mijn ouders heb ik vele mooie herinneringen aan sprookjes. Bij het schrijven van mijn fictieautobiografie twijfel ik echter of dit wel het juiste startpunt is. Ik vertrek liever vanuit een anekdote. Daarom valt mijn keuze op het kinderboek Over een kleine mol die wil weten wie er op zijn kop gepoept heeft van Werner Holzwarth. De titel beschrijft trouwens het volledige verhaal van deze whodunit. Het is een boek dat ik tijdens mijn kleuterjaren verslonden heb. Bovendien is mijn zoontje van drie er enorm aan gehecht door de taboeloze poep-en-pieshumor. Ten slotte vormen de visuele en auditieve prikkels in dit boek een richtsnoer doorheen deze autobiografie.

Tijdens mijn kindertijd ontdekte ik een andere dimensie van taal door de klassieke muziek in het luistersprookje Peter en de wolf van Sergei Prokofiev. Het verhaal is een bolsjewistische propagandaparabel waarin de overwinning van de mensheid op de natuur centraal staat. Natuurlijk was deze boodschap mij als kind onbekend. Op de eerste plaats genoot ik van het samenvloeien van de personages met een muziekinstrument. Tot op heden kan ik het leitmotiv van de wolf nafluiten en ben ik gefascineerd door de zintuiglijke symbiose van muziek en taal.
Wanneer ik terugblik op mijn jeugd en prepuberteit heeft één boek een speciale indruk om me gemaakt, namelijk Erik of het klein insectenboek van Godfried Bomans. De wereld van insecten vond ik altijd al boeiend. In dit verhaal ontmoet de dromerige Erik verschillende antropomorfe insecten nadat hij een schilderij binnenstapt. Pas later viel het mij op dat er iets vreemd aan de hand was met de titel. Achteraf gezien heeft dit boek mij voor de eerste keer geconfronteerd met de gelaagdheid van taal en intertekstualiteit via een motto van Leonardo Da Vinci (in een brief aan Gabriele Piccolomini).
In het derde middelbaar las ik Het parfum van Patrick Süskind. Dit narcistisch moordverhaal waarin de zoektocht naar de ultieme geur centraal staat, markeerde een omslag in mijn leesgedrag. Ik werd op school voor de eerste keer in mijn leven geconfronteerd met de maatschappelijk geëngageerde jeugdliteratuur van Dirk Bracke en Gerda van Erkel. In mijn tienerjaren had ik geen boodschap aan de ongenuanceerde maatschappijvisie van deze auteurs op adolescentie. Ook zette de verplichte literatuurlijst mijn keuzevrijheid onder druk en was er geen ruimte voor discussie. Dus revolteerde ik tegen de totalitaire visie op literatuur van de leerkracht Nederlands en dit beïnvloedde mijn leesgedrag.
Terwijl mijn interesse in literatuur afnam, laafde ik mij aan film en kunst. In deze nieuwe vrijhaven lag de focus voornamelijk op het surrealistische werk van Man Ray en Salvador Dalí en de dadaïstische poëzie van Tristan Tzara. Ik bleef wel teksten doornemen en liet me inspireren door profane fragmenten uit Nadja van André Breton. Tijdens deze periode van ontluikende seksualiteit genoot ik ook stiekem van de vleselijke snippers uit de erotische wereld van Georges Bataille.

Ik heb vervolgens twee jaar geen enkele roman uitgelezen, maar vanaf het vijfde middelbaar kwam hier verandering in. Door de nadruk op tekstanalyse en literatuur in de taalvakken van de derde graad vond ik mijn leesplezier terug dankzij De golven van Virginia Woolf. Zo leerde ik in deze 'playpoem' genieten van de meanderende ritmiek tussen de zeezichten en de monologen van de zes protagonisten. Door dit boek kreeg ik ook aandacht voor de psychologische ontwikkeling van personages in relatie tot tijd en ruimte.
Bij aanvang van mijn studies aan de academie en universiteit diversifieerde mijn interesseveld in sneltempo en vertakte zich over diverse domeinen: (kunst)filosofie, sociologie, hedendaagse kunst en visuele kritiek. Tegelijkertijd verschoof de focus van fictie naar non-fictie en verdween het Nederlands als leestaal op de achtergrond, Engels werd de lingua franca. Wanneer ik nu door mijn thuisbibliotheek grasduin, merk ik dat een representatieve selectie maken moeilijk is. Onderstaande bloemlezing geeft alvast een accuraat beeld weer van zes boeken waarmee ik een intrapersoonlijke band heb op meerdere niveaus.
De puzzel en de spiegel zijn twee wederkerende metaforen die in mijn boekenkast ronddwalen en centraal staan in het experimentele oeuvre van Georges Perec en Italo Calvino. Toen ik Het leven een gebruiksaanwijzing uitploos, raakte ik gefascineerd door de narratieve machine en mathematische restricties die Perec had ingewerkt in deze roman. Het resultaat hiervan is dat ik graag de taalspelletjes, de vormaspecten en de functionaliteit van taal in romans analyseer. Vervolgens voegde de verknipte pasticheverhalen in de raamvertelling Als op een winternacht een reiziger van Calvino een bijkomende dimensie toe. Door het spel met vertelperspectief besefte ik dat de kracht van dit boek zich uitte op metaniveau, een reflectie op de handeling van het lezen en het schrijven.

Na de 'OULIPO-periode' verschoof mijn interesse naar de gelaagde historische roman. Via mijn docent literatuur kwam ik uit bij De meester en Margarita van Michail Boelgakov. Een bizarre inquisitietocht en maskerade van de duivel en zijn trawanten in Moskou, de liefdeszoektocht van Margarita en de roman van de meester over Pontius Pilatus vormen de drie bouwstenen. De verhaalstructuur van dit boek dompelt de lezer onder in een zwartgallige satire die het Sovjetbeleid van Stalin op de korrel neemt. Door referenties aan bijvoorbeeld Russische volksliedjes, Faust en de gedichten van Aleksandr Poesjkin en Vladimir Majakovski bouwt Boelgakov een rijk intertekstueel universum op.
Terwijl Boelgakov mij prikkelde met historische echo's en intertekstualiteit verwoordde Bohumil Hrabal in Al te luide eenzaamheid mijn fascinatie voor het ongrijpbare karakter van ideeën en taal. Deze vurige affectie voor esthetische taal heeft mij kennis laten maken met de impact van stijl op een literair werk. Wanneer ik bijvoorbeeld zelf een tekst schrijf, gebruik ik vaak bombastische omschrijvingen. Ik dank dit euvel aan Bruno Schulz en zijn expressief barok taalgebruik.

Ik hou ook wel van luchtigheid, ironie en humor. Door mijn theaterstudies leerde ik het tragikomische en existentialistische werk van Samuel Beckett en Harold Pinter kennen. Het valt me op dat ik veel herinneringen heb aan absurdistische situaties en personages. Belacqua, de nihilistische protagonist uit Echo's Bones van Beckett, verschijnt spontaan in mijn gedachten.
Tot slot heb ik een voorliefde voor de onafgewerkte roman. Ik vond verwondering in het magnum opus 2666 van Roberto Bolaño tijdens mijn worsteling met de ongrijpbare en cryptische symboliek vervat in het boek. Soms duikt door deze onvoltooidheid ook een unheimlich gevoel op dat bijvoorbeeld ontstaat door fragmentatie. Dit ervaarde ik bij de poëzie van Paul Celan of in Boek der rusteloosheid van Fernando Passoa, een semiautobiografische saudade vol mijmeringen.